Een koolwitje, maar welke?

Heemstede – Koolwitjes, uit de familie van de witjes, zijn de meest algemeen voorkomende dagvlinders. In Nederland zijn drie soorten die op elkaar lijken het bekendst, te weten: het groot koolwitje (Pieris brassicae), klein koolwitje (Pieris rapae) en klein geaderd witje (Pieris napi). Sinds 2015 is er in Limburg een vierde soort waargenomen, het zogenaamde scheefbloemwitje (Pieris mannii), dat een voorkeur heeft voor rotstuinen met scheefbloem. De populatie van het scheefbloemwitje breidt zich verder uit in Nederland, maar wordt nog nauwelijks waargenomen.

De soorten zijn soms lastig van elkaar te onderscheiden. Daarvoor dien je de vlinder toch nader in ogenschouw te nemen. Zo heeft het groot koolwitje (28-32 mm) meer uitgesproken zwart in de vleugelpunt dan het klein koolwitje.

Op de foto de meest voorkomende soort, het klein koolwitje (21-27 mm) ergens gekiekt in Heemstede, dat vaak verward wordt met het klein geaderd witje (20-24 mm). Het klein koolwitje heeft een zwarte vlek op de bovenkant van de voorvleugelpunt. Die loopt langs de vleugelrand niet door tot beneden naar de zwarte vlek op het midden van de voorvleugel. De zwarte vlekken van het vrouwtje zijn groter dan van het mannetje. Bovendien eindigt deze vlek aan de onderkant in een rechte lijn. De aders op de onderkant van de achtervleugel zijn niet grijsgroen bestoven, zoals bij het klein geaderd witje, waaraan het verschil tussen deze vlinders te herkennen is. Een ander verschil is dat de vlek van het klein geaderd witje niet in een rechte lijn loopt.

Foto: Bart Jonker.