De Bloemendaler strijkt neer op het terras

Tekst en beeld: Joke van der Zee

Bloemendaal – Als je de hele zaterdagmiddag in touw bent met je werk, het schrijven over van alles, moet je ook een beetje aan de innerlijke mens denken. Een hapje eten en drinken dus. Hoewel wat winderig en een dreigende lucht lonkt toch het terras – het is tot slot zomer – aan. Dat was bij meerdere mensen het geval bij het restaurant aan de Vogelenzangseweg. Zelf plof ik er graag neer omdat er zoveel te zien is: de route wordt druk gefrequenteerd door fietsers, wielrenners en wandelaars, maar ook door mensen uit de buurt die zichzelf willen trakteren op koffie en gebak, een lunch of wijn. Zoals het stel dat voor mij zit. Vanuit mijn standplaats, strategisch met mijn (zittende) rug tegen de wand van het terras, kan ik mooi alle tafels overzien. En horen, althans dat was de bedoeling. Ik hield natuurlijk geen rekening met het gemotoriseerd verkeer en de wind die de stemmen niet naar mijn richting meedroeg. Maar lichaamstaal zegt ook heel wat. 

Zo kreeg ik vat op de man en vrouw waarvan ik dacht: wat praten ze luid over hun problemen. Eenmaal nog beter de oren gespitst ging het niet over henzelf maar over… het werk! En dat op je vrije zaterdag. Nee, dan de opa en oma met hun kleinzoon. Wat een lief drietal, voordat de bestelling er was moest er al een foto worden gemaakt. Logisch: nu zit de knul er nog, binnenkort slokken voetbal (zo te horen…), vrienden en de telefoon alle tijd en aandacht helemaal op. 

Dan links kijkend, twee mannen. Met elkaar of van elkaar? Het was tenslotte de dag van Pride in Amsterdam. Ik zag geen liefdevolle blikken. Broers misschien? Toeristen? De voertaal was Duits maar toch waren de mannen niet spraakzaam. Kwam mooi uit: zo konden ze op en top genieten de appeltaart met slagroom. Oer-Hollands toch? Echt Hollands vond ik ook de opmerking van de dame (van het stel dat aan de inmiddels tweede bel wijn zat). Met het eerste glas in de hand waren vrouw en man uit het restaurant gelopen en gingen pal voor het stel zitten dat het over werkproblemen had. “We komen buiten zitten om te roken.” De ‘kantoorvrouw’ wuifde haar onhandige opmerking terzijde en zei: “Och, de wind staat toch de andere kant uit.” 

Maar dat was niet waar. 

Het leek nu net alsof de praatgrage vrouw gedurende de sigaret van de overbuurvrouw haar mond dichthield. Ik lachte zonder geluid en dacht: soms lost iets zichzelf op.

En genoot verder van mijn bestelde lunchbroodje met zalm.